H6 Machten delen

Machten van quotiënten

Stel je eens voor. Je grondtal is geen geheel getal (zoals -3, 2, 10, -6 etc.) maar een breuk. Wat doe je dan? Neem eens (¼)3 als voorbeeld. Hier staat eigenlijk ¼ x ¼ x ¼. Van het rekenen met breuken weet je nog dat je bij het vermenigvuldigen van breuken:
1. de noemers met elkaar vermenigvuldigt
2. de tellers met elkaar vermenigvuldigt
Dus ¼ x ¼ x ¼ = (1 x 1 x 1) / (4 x 4 x 4) = 1 /64.
Maar ook ¼ x ¼ x ¼ = 13 / 4 3.

In het algemeen: (a/b)c = ac / bc

Dit laatste rekent natuurlijk veel makkelijker. Nu is een som als (2/5)10 ook niet meer zo moeilijk: (2/5)10 = 210 / 510. Omdat deze getallen erg groot zijn reken je de som niet verder uit maar laat je hem in deze vorm staan. Wanneer de exponten negatief zijn, zoals bijvoorbeeld in (2/5)-10 dan kunnen we gebruik maken van het gegeven dat a-b = 1 / ab. Vergelijk dit maar eens met wat je leerde in hoofdstuk 2. Dus (2/5)-10 = 2-10 / 5-10 = (1 / 210) / (1 / 510) = 510 / 210. We gebruiken hierbij de regel dat (1 / a) / (1 / b) = b / a.

Voorbeelden:

Oefening 1

Vereenvoudig de volgende breuken met machten. Invullen zonder haakjes.

  1. (3/6)4 = /
  2. (10/25)2 = /
  3. (8/21)-5 = /
  4. (-7/103)56 = /

De regel (a/b)c = ac / bc geldt ook als a en/of b machten zijn. Bijvoorbeeld:
(23 / 45)3 = (23)3 / (45)3 = 23x3 / 45x3 = 29 / 415. Ik wil graag nog even herhalen hoe het zat met machten van machten.

Voorbeelden:

Oefening 2

Vereenvoudig de volgende breuken met machten. Schrijf het antwoord op een blaadje en controleer je antwoorden.

  1. (44 / 163)5 =
  2. (38 / 6-2)3 =
  3. (53 / 94)-4 =
  4. (-76 / 1034)56 =

Als je nu alle regels die je tot nu toe hebt geleerd combineert, dan kun je de volgende sommen ook oplossen:

Oefening 3

Vereenvoudig de volgende machten. Schrijf in het eerste hokje het grondgetal en in het tweede, hogere hokje de exponent.

  1. (86 / 84)2 =
  2. (43 x 42 / 4)4 =
  3. (18-6 / 183)-3 =
  4. (5-6 x 5-8 / 54)3 =

terug naar het hoofdstuk inhoudsopgave verder